1. Creërend vermogen
De afgestudeerde maakt filmisch werk waarin relevante verhalen vanuit een artistieke visie worden verteld.

Gedragsindicatoren:

  • signaleert relevante ontwikkelingen in heden en verleden, onderzoekt de eigen fascinaties en vertaalt deze naar ideeën voor authentieke filmische verhalen.
  • vertelt deze verhalen vanuit het eigen specialisme voor verschillende platforms en formats.
  • creëert in samenwerking met anderen hoogwaardige filmische content in aansprekende vormgeving in beeld en geluid.
  • ontwikkelt een artistieke visie en een onderscheidende signatuur.
  • plaatst zichzelf en zijn werk in een breder (inter)cultureel, maatschappelijk en internationaal perspectief
  • maakt effectieve keuzes in storytelling en vormgeving in beeld en geluid in relatie tot beoogde doelgroepen.

2. Onderzoekend vermogen
De afgestudeerde komt door onderzoek en reflectie tot inzicht en kennis voor filmisch werk.

Gedragsindicatoren:

  • verkent en experimenteert en zet zijn bevindingen in voor de verdere ontwikkeling van zijn werk.
  • formuleert relevante beroepsvragen.
  • verzamelt, analyseert en interpreteert ervaringen en gegevens op een systematische manier en trekt op grond hiervan conclusies.
  • onderbouwt en benut de resultaten van (zijn) onderzoek voor de ontwikkeling van filmisch werk of het specialisme.
  • maakt gebruik van uiteenlopende (artistieke, ambachtelijke, theoretische en maatschappelijke) bronnen voor de ontwikkeling van zijn filmische werk.
  • beoordeelt eigen en andermans werk en werkwijze op intenties, publieke perceptie en artistieke waarde.

3. Ambachtelijk vermogen
De afgestudeerde hanteert vakmatig een breed scala aan instrumentele kennis en vaardigheden bij het produceren van onderscheidend filmisch werk.

Gedragsindicatoren:

  • past specialistisch vaktechnisch instrumentarium toe.
  • vertaalt kennis van de mogelijkheden en onmogelijkheden van aanverwante vakdisciplines naar een optimale eigen bijdrage.
  • analyseert en benoemt de mogelijke en gewenste effecten van het verhaal en zet bewust, vanuit zijn discipline, filmische uitdrukkingsmiddelen in om deze werking te realiseren.
  • stemt zijn handelen effectief af op de verschillende fases van ontwerp- en maakprocessen.
  • maakt gebruik van kennis van internationaal filmrepertoire, cultuurgeschiedenis en ontwikkelingen in het hedendaagse (inter)culturele landschap.

4. Samenwerkend vermogen
De afgestudeerde draagt constructief bij aan de samenwerking in het (film)team.

Gedragsindicatoren:

  • kent de eigen kwaliteiten en valkuilen binnen samenwerkingsprocessen.
  • draagt actief bij aan het groepsproces.
  • gaat verantwoordelijk, flexibel en respectvol om met de verschillende rollen, verantwoordelijkheden, belangen, persoonlijkheden en achtergronden in samenwerkingsverbanden.
  • zorgt voor een veilige werksituatie voor zichzelf, collega's en anderen.
  • vraagt, geeft en ontvangt feedback op een constructieve manier.

5. Vermogen tot groei en vernieuwing
De afgestudeerde kan eigen werk en werkwijze blijvend ontwikkelen en verdiepen en levert hierdoor een bijdrage aan de ontwikkeling van de filmkunst en het vakgebied.

Gedragsindicatoren:

  • heeft inzicht in zijn talenten en mogelijkheden en reflecteert op zijn persoonlijke ontwikkeling in relatie tot zijn positie in de sector.
  • gebruikt reflecties om zijn visie en werk verder te ontwikkelen en zich te positioneren: ten opzichte van vakgenoten, in een breder kunstdomein en in maatschappelijke perspectief.
  • integreert technologische, inhoudelijke en artistieke vernieuwingen in zijn vakmanschap.
  • is actief met eigen scholing en staat open voor collegiale toetsing en kennisdeling.

6. Organiserend en ondernemend vermogen
De afgestudeerde kan een professioneel bestaan opbouwen en zijn projecten effectief organiseren in een (inter)nationaal opererend werkveld.

Gedragsindicatoren:

  • signaleert kansen en toont zich inventief in het gebruik van creatieve processen, formats en workflows.
  • past kennis toe van persoonlijke marketing en (nieuwe) verdienmodellen en maakt daarbij gebruik van relevante platforms.
  • vertaalt kennis van productie, marketing en distributie naar zijn eigen beroepspraktijk
  • vertaalt (beperkte en veranderende) voorwaarden in tijd, geld en kwaliteit naar passende werkprocessen.
  • organiseert zijn werkprocessen in onderlinge samenhang en maakt bewust afwegingen tussen artistiek hoogwaardig werk, financieel lucratief werk en investeringen in toekomstig werk.
  • stelt zich flexibel op in uiteenlopende beroepssituaties, maar bewaakt zijn eigen voorwaarden.

7. Communicatief vermogen
De afgestudeerde is in staat tot effectieve interactie binnen uiteenlopende beroepscontexten.

Gedragsindicatoren:

  • communiceert gericht mondeling en schriftelijk via (sociale) media binnen een interdisciplinaire, interculturele en internationale arbeidsomgeving.
  • verwoordt zijn artistieke ideeën, concepten, visies, keuzes en werkwijzen helder en in passende vormen tegenover derden.
  • genereert actief bekendheid en/of mogelijkheden voor zijn werk.
Delen